Uittreksel uit het verslag van Agnes van der Sanden
Eindelijk kwam het er, na twee corona-jaren, van: in totaal 18 PAGO-leden (inclusief partners) troffen elkaar in hotel Brandhof te Seeheim-Jugenheim om aan het Jahrestreffen deel te nemen, maar vooral om met elkaar van gedachten te wisselen over thematisch-filatelistische zaken, gezamenlijk excursies te maken naar interessante, vogelrijke gebieden en -niet als laatste- de onderlinge contacten te onderhouden en verstevigen. Dat laatste gebeurde vooral in de avonden onder de titel ‘Tausch und Plausch’ en gewoontegetrouw vertoonde Peter Oelke enkele van zijn vele films over de eerdere Jahrestreffens.
Een verslag over de Mitgliederversammlung en een bespreking van de één-kader exponaten van Harald Friemann (“Vögel die nicht fliegen können”), Brigitta Großkopf (“Federn, so schön, so nützlich, so begehrt”), Tom Loorij (“The Hague Bird Protection Society, Jack of all trades”), Niko van Wassenhove (“Der Andenkondor”) en Peter Oelke (“Paradiesvögel”) evenals een lezing door Damian Läge (met tekst en afbeeldingen ‘druckfrisch’ in Rundbrief 161), laat ik graag over aan de deskundigen. Ik beperk me tot een kort verhaaltje over de excursies in de omgeving van het hotel.
Op vrijdag 15 oktober bezochten we ‘Reinheimer Teich’, gegidst door Wolfgang Heimer.
Reinheimer Teich, eerder Reinheimer Bruch geheten, een vochtig gebied, werd vanaf 1625, door met dammen in de rivier te zorgen voor een constante waterstroom, voorzien van visvijvers voor karper en snoek. Daarnaast was het gebied in gebruik als gras- en weiland. Vanaf 1910 werden de visvijvers niet meer gebruikt. In 1975 kreeg het de status van natuurgebied. Van de 101 er voorkomende vogels staat ruim de helft op de rode lijst, van de er voorkomende (zeldzame) planten, zoals breedbladige wespenorchis en moerasviooltje, zijn dat er 12. De weleer, zeker in Midden Europa, wijdverbreide Europese moerasschildpad vindt op deze plaats nog een leefgebied. Om deze populatie stabiel te houden was de hulp van een fokprogramma nodig. De dag begon nevelig maar de zon wist al snel de overhand te krijgen. De gids wist uitgebreid te vertellen over ontstaan, geschiedenis en het werk. Na een wandeling langs de ‘vijver’ met o.a. Canadese, grauwe en nijlgans, wilde eend en meerkoet, bezochten we het informatiecentrum. Grondig opgezet, leerzaam en creatief. Dat centrum werd door vrijwilligers opgezet, zowel het gebouw als alle info. Wat vogels betreft was het wat magertjes, maar dat was ook te verwachten.
Zaterdag 16 oktober stond een bezoek gepland aan de ‘Rheininsel Kühkopf / Knoblochsaue’ o.l.v. de heer Kehrenberg.
Kühkopf was in het verleden een schiereiland in de Bovenrijn. Om een snellere verbinding over water te krijgen werd een doorsteek gegraven, zodoende is het nu een eiland. De nevel was dikker en de zon had wat meer moeite om door te breken. Onze gids, de heer Kehrenberg, verzorgde de gedegen uitleg, als eerste in het zeer uitgebreide infocentrum. Aanschouwelijk onderwijs: wat binnen getoond werd, werd later buiten aangewezen! Steeds leverde hij het levende bewijs bij zijn woorden. Uit alles bleek zijn betrokkenheid bij het gebied. Indrukwekkend hoe hij duidelijk maakte hoe elke beheermaatregel, hoe klein ook, zijn invloed doet gelden op het hele gebied. Als voorbeeld de geleidelijke omvorming van een voormalig akkergebied tot uiteindelijk het oude drieslag-akkerstelsel. Of de successies volgen d.m.v. ploegen van akkerplanten via struiken naar uiteindelijk gemengd bos. Of de specialiteit van het gebied waarin zowel het harde als het zachte bomenbestand standhoudt onder langdurige droogteperioden, maar vooral onder de sterke en vaak wisselende waterhoogten. De duur van zo’n tijd met de voeten in het water bleek van groot belang voor de diverse boomsoorten. Zo kan een verschil van 2 dagen langer of korter soms de dood van een boom betekenen. De eik blijkt daarbij de sterkste.
Ook onze vragen werden uitgebreid beantwoord, bijvoorbeeld waarom er in het hele gebied geen steenuil voorkomt. Deze vormt regelmatig de prooi van de bosuil. Nu blijkt de (talrijke) aanwezigheid van de oehoe de achteruitgang van de bosuil….
De zwarte wouw, vroeger ook aanwezig in het gebied wordt er niet meer broedend waargenomen. De oehoe begint al vroeg in het jaar aan het broedseizoen. Omdat de gunstige plaatsen al bezet zijn als de wouw aankomt, ziet de laatste zich genoodzaakt zijn heil elders te zoeken.
De beide gidsen, zeer betrokken bij ‘hun’ gebied, brachten op een deskundige, uitgebreide manier het ontstaan, de geschiedenis en de invloed van menselijk ingrijpen voor het voetlicht. Dat gebeurde vooral binnen, tot verdriet van de fanatieke vogelaars. Ook in het veld ging de voorlichting verder en werd dieper ingegaan op vragen van de toehoorders. Maar daar kon, tijdens het luisteren, de kijker gericht worden op al wat vloog…